Hoe een lied ontstaat (2)
Een lied voor mensen in nood, die uitzien naar God – Gezang 129
U kent de huidige tijd: het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken, want de redding is ons meer nabij dan toen we tot geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag nadert al. Laten we ons daarom ontdoen van de praktijken van de duisternis en ons omgorden met de wapens van het licht. Laten we daarom zo eerzaam leven als past bij de dag en ons onthouden van bras- en slemppartijen, ontucht en losbandigheid, tweespalt en jaloezie. Omkleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil, die begeerten in u opwekt. Romeinen 13: 11-14
Deze tekst uit de Romeinenbrief stond als motto boven het gedicht De nacht is haast ten einde van Jochen Klepper, in zijn gedichtenbundel Kyrie uit 1938. Dit gedicht is te vinden als Gezang 129 van ons liedboek, het laatste adventslied. Deze woorden uit de Romeinenbrief worden vanouds vaak in de kerk gelezen op de Eerste Adventszondag: De nacht is haast ten einde, de morgen niet meer ver. Om iets te begrijpen van de liederen van Klepper is het goed om het levensverhaal van Klepper te kennen. Jochen Klepper wordt in 1903 geboren, in een stadje in Silezië. Hij studeert theologie en wordt hij verliefd op een joodse weduwe Johanna (Hanni) Stein, met wie hij in 1931 trouwt. Het stel vestigt zich in Berlijn, samen met Steins twee dochters. In Berlijn ontwikkelt Klepper zich tot een productief schrijver van o.a. romans en gedichten. Ook begint hij in Berlijn met het schrijven van dagboeken. Die geven een helder beeld van de politieke ontwikkelingen in Duitsland, die steeds grimmiger worden. In 1933 komt Hitler aan de macht en komt Klepper in een psychische crisis terecht. Hij overweegt zijn leven te beëindigen. Jochen Klepper is bang ontslagen te worden bij de radio, omdat hij met een Joodse vrouw is getrouwd. De jodenhaat groeit in Duitsland. Ook kennissen van de familie worden daar slachtoffer van. Gemengde huwelijken worden taboe verklaard. In zijn dagboek schrijft Klepper: ‘Uiteindelijk blijft alleen Hanni. Alleen het schrijven. Alleen het geloof. Ik vecht alle angsten en aanklachten aan, omdat immers iedere dag, die God mij geeft goed is, zolang deze drie bestaan: Hanni, het schrijven, het geloof.’ De Kleppers houden van hun land en willen niet emigreren. Maar in 1939 is de situatie zo nijpend geworden voor de Joodse inwoners, dat Hanni’s oudste dochter Brigitte naar Engeland vertrekt. Jochen Klepper gruwt van de Deutsche Christen, een beweging binnen de Protestantse Kerk die de ideeën van de nazi’s aanhangt. Maar hij sluit zich ook niet aan bij de Bekennende Kirche, de christelijke verzetsbeweging, waartoe o.a. Dietrich Bonhoeffer behoort. Protesteren ligt niet in Kleppers aard. Hij is een zachtmoedig mens, en zijn vertrouwen in God en in de mensheid zou je achteraf naïef kunnen noemen. Niettemin betoont hij zich ongelooflijk moedig in het beschermen van zijn gezin en het vasthouden aan zijn geloofsprincipes. Klepper probeert Renate, de jongste dochter, het land uit te krijgen. Na maandenlange onderhandelingen tot op het hoogste niveau wordt haar een uitreisvisum geweigerd. Jochen, Johanna en Renate beseffen dat de deportatie van moeder en dochter onvermijdelijk is. Na een lange geestelijke strijd, besluiten ze zichzelf als gezin om het leven te brengen. Op 10 december 1942 schrijft Jochen in zijn dagboek: ‘Nu sterven wij en ook dát is bekend bij God. Vannacht gaan we samen de dood in. Met het beeld voor ogen van de zegenende Christus, die ons omringt. Met dat beeld voor ogen eindigt ons leven.’
De nacht is haast ten einde,
de morgen niet meer ver.
Bezing nu met verblijden
de held're morgenster.
Wie schreide in het duister
begroet zijn klare schijn
als hij met al zijn luister
straalt over angst en pijn.

Zo is ons God verschenen
in onze lange nacht.
Hij die de eng'len dienen
die eeuwen is verwacht,
is als een kind gekomen
en heeft der wereld schuld
nu zelf op zich genomen
en draagt ze met geduld.
Hoevele zwarte nachten
van bitterheid en pijn
en smartelijk verwachten
ons deel nog zullen zijn
op deze donk're aarde,
toch staat in stille pracht
de ster van Gods genade
aan 't einde van de nacht.
God lijkt wel diep verborgen
in onze duisternis
maar schenkt ons toch een morgen
die vol van luister is.
Hij komt ons toch te stade
ook in het strengst gericht.
Zijn oordeel is genade,
zijn duisternis is licht.
Het contrast licht-donker speelt in het gehele lied een belangrijke rol, maar wordt wel het scherpst getekend in het derde vers. Hoe aangrijpend zijn deze woorden als wij het levensverhaal van de dichter weten. In het vierde vers had Klepper oorspronkelijk staan: ‘Gott will im Dunkel wohnen und hat es doch erhellt!’ God wil in de duisternis wonen. Dat is een verwijzing naar 1 Koningen 8:12, waar bij de inwijding van de tempel Salomo zegt: ‘De Heer heeft gezegd in duisternis te willen wonen.’ Het is niet dat wij God als verborgen ervaren, God verbergt zich-zelf. En toch vinden we levenstekenen van Hem. In alle verborgenheid heeft Hij zich weten te openbaren – in Christus. Jochen Klepper, voor wie het leven door het nazi-regime zo verduisterd werd, leert ons zo in de adventstijd met dit indringend getuigenis te blijven zingen van hoop en verwachting, van het komende licht.
Gezegende adventstijd gewenst, uw fam. W.J. Bakker
Gerelateerde berichten
- 02-01-2015 | Hoe een lied ontstaat (3)
- 02-01-2015 | Hoe een lied ontstaat (1)